Flora & fauna
Het Schweiberger bos en het Kruisbos waarin De Zuid Limburgse Golf & Country Club is gelegen zijn oude natuurlijke bosgebieden met begroeing op de hellingen en de plateau’s. De bossen bestaan vooral uit loofhout en de vegetatie is van grote ecologische waarde. De grond bestaat uit löss, die op een kalksteenhoudende onderlaag er voor zorgt dat het terrein glooiend is met diepe uitslijpingen door de afvloed van hemelwater. Het gebied behoorde aan de gemeente Wittem nadat het tijdens de Franse Revolutie onteigend was van de vroegere bezitters van de Heerlijkheid Wittem.
Vliegenzwam | Sleedoorn |
door Henk-Jan Boevé (1925 – 2011)
Een wandeling langs de oude negen
gepubliceerd in de Hit’m van juni 1992
De Zuid-Limburgse bestaat niet alleen uit een golfbaan, maar is ook een Countryclub. Veel leden golfers lopen binnen 3 uur van eerste tee naar de achttiende hole, bij voorkeur alleen over de fairways en zien hoogstens de fraaie silhouetten, de mooie vergezichten en, wat de oude negen betreft, veel verschillende oude beuken en eiken, de harmonische overgangen van loofbos in naaldbomen. Hoe gevarïeerd de flora en fauna rond de baan eigenlijk is, merk je pas als je er al lopend door roughs en struiken door ter zake kundigen op wordt gewezen. Ook hier geldt dus: ‘Wat je niet kent, herken je niet’. Samen met Toos Teeuwisse – Rietveld, die de baan zeer goed kent van de ontelbare keren dat zij tijdens het spel van Guy daar heeft gelopen en met haar kennersoog de bijzonderheden opmerkte. Ook de heer F. Nas, secretaris van de IVN wandelde mee met een van onze redactieleden. Met het volgende verslag hopen wij vooral een aanzet te geven tot meer belangstelling en uitwisseling van veel informatie. Bij de aanleg van de baan werd langs de fairway van de eerste onder de aloude beuken, haagbeuken en eiken, een rijk gevarieerde onderbegroeiing aangeplant, zoals lijsterbessen, esdoorns, hazelnoten en verderop de bergvlierstruik en een mooie rij Limburgse kersebomen. Braamstruiken, zuring, brandnetels verhinderen het terugvinden van een buiten de fairway weggeslagen bal. Aan de rand van de rough staan salie, kleefkruid en het maarts viooltje. De gele brem op 100 m. is een goede markering voor de plaats waar veel ballen in het bos verdwijnen. Je ziet daar de hommels hun eitjes in een holletje leggen. Verderop wurgt de weelderig groeiende kamperfoelie een gele katjeswilg. In de berken groeien heksebezem, een halfparasiet zoals de mistletoe. Op weg naar de 17e tee schiet er ineens een haas weg. De vlaamse gaai waarschuwt met zijn ‘schrèk schrèk’ alle dieren in het bos voor dreigend gevaar.
De aankomst door het bos
Het kale grove dennenbos rechts van de toegangsweg is een voorbeeld van een zogenaamd productie-bos: het oorspronkelijke bos werd vervangen door snel groeiende dennen goed voor het stutten van mijngangen. De ballen verdwijnen er vooral in de bosbessestruikjes. Een fijne verrassing is het vinden van uileballen, tussen de kegels van de sparren links van de 18e dames-tee. Het zijn vooral de skeletten en huidjes van muizen die de inhoud van de uilebal vormen. De uil heeft in de hoge beschuttende sparren een mooi zicht op zijn jachtterrein van de Ie en de 18e fairway. Aan de scherpe hulst daar zitten nog vele bessen: de vogels hadden deze zachte winter kennelijk nog genoeg ander voedsel. In het dichte bos rechts van de 18e en verderop van de dog-leg van de 3e hebben de reeën zich teruggetrokken. ‘s- Morgens vroeg grazen zij op de fairways. Soms trekt een sprong van wel 5 of meer reeën (of is het een roedel) van de derde dwars over de vijfde en zesde naar de weide tussen het Schweiberger bos en het Wageler bos. Rechts van de derde green verorberde een sperwer zijn prooi.
Typisch voor de sperwer liggen de veren van de houtduif wijd verspreid in een kring. Met een vaart van wel 120 km/uur zal de sperwer zijn aangestormd en ‘zoeff, met een vervaarlijk geruis, zijn slag geslagen hebben. Links achter de 3e green zitten op dode berkestammen prachtige wit-grijze zwammen, de tondelzwam met jaarringen en de gladde berkedoder. Hier krijgen de frambozestruiken volop hun kans. Achter de vlier op de heren-tee van de vierde ontstond een rijk plekje met velerlei planten waar de rupsen en de vlinders graag op af zullen komen. Langs de oude bomen lopen wij naar de 5e heren-tee. Vroeger was het daar heel drassig en werd er de geelbuikvuurpad waargenomen. Een subsidie voor de aanleg van een ‘paddepoel’ bleef uit en toen werd voor ons gemak de grond opgehoogd. Tussen de vijfde en de zesde is een echt vogelbos van berken en beuken. De bonte specht slaat er zijn roffel of om indruk te maken bij het wijfje of om de insecten uit de boom te roffelen. De haviken pakken daar menige specht of eekhoorn weg op hun flitsende jacht dwars door het bos. Ergens horen we een groene specht. Het is alsof hij ons uitlacht. In een berk parasiteert een grote mistletoe, of mare-tak. Op de grond staan lelietjes van dalen. Je mist nu nog de veldjes met bosanemonen.
Tee hole 7
Op naar de zevende fairway. Zoals overal liggen er de zwarte uitwerpselen van de das. Hij maakt ‘s-nachts lange strooptochten. Waar dasseburchten zitten blijft geheim. Het bos rechts naast de zevende is maar armetierig. Er groeien mooie korstmossen op een omgevallen boom, als teken van de gezonde atmosfeer. Daarin weer een kommetje gevuld met bloeiende klaverzuring, een pracht compositie. Naast de achtste staat dalkruid en salomonszegel. In de bomen verscholen ‘sit’ en ’twet’ de boomklever die met rukkende bewegingen de stam op en afloopt. ‘s-Avonds zingt daar de nachtegaal zijn prachtige lied. Op de bank bij de grote steen in de uiterste hoek van de 12e is het goed rusten. Je krijgt te doen met vele spelers die hopen down-hill een goede slag over de vijver te slaan. Een plons wordt helaas vaak gehoord. Heerlijk zoals de leeuwerik al zingend steeds hoger en hoger stijgt om dan snel omlaag te vallen. Nog veel hoger cirkelen de buizerds op zoek naar elkaar of naar voedsel. Op weg naar het clubhuis komen wij langs het mooi verzorgde wegkruis. Carpe diem.
Bedankt Toos, heer Nas, Leo Blom en vele andere meedenkers en medewerkers.
Voortzetting van de wandeling om de baan
door Henk-Jan Boevé
Het terrein van de “nieuwe” negen holes ligt in de hoek die wordt gevormd door de Aubelsberg, het Schweibergerbos en het Wagelerbos. Het gebied was een perceel maïs, dat vele jaren met drijfmest bedeeld is en ingezaaid met grasland. 300 Miljoen jaar geleden in het Carboon met een tropisch klimaat en een overmaat aan planten, ontstond een dik veenpakket. De zee overspoelde dit gebied en de kalk van de schaal- en schelpdieren en van de resten van o.a. de maas-hagedis hoopten zich op tot een 100 meter dikke kalksteenlaag. Na het ijstijdvak werd daarop door de wind nog een 10 meter dikke lösslaag afgezet. Door verschuivingen van de aardkorst – de Ardennen werden omhooggetild- ontstond het plateau in Zuid-Limburg. Door het regenwater werden daarin dalen uitgeschuurd. De rivier de Maas is in de loop der tijden steeds verder in westelijke richting opgeschoven overal een grindbedding achterlatend. Behalve het dal van de Geul en de Gulp ontstonden ook zogenaamde droogdalen. Vanaf het hoogste punt van de baan bij de green van de 16e, 203 m +NAP, ziet men een droogdal ontstaan; voorlangs de green van de 2e, langs de tee van de 15e, geaccentueerd door de helling van de 12e, doorlopend in de weide tussen het Wageier- en het Schweibergerbos wat een vergezicht naar Trintelen mogelijk maakt. De vijver (± 1000 m3) is niet oorspronkelijk; het is dan ook de plas van Thaddée. Wel werd er in die hoek riviergrind gevonden. Op het plateau van de 13e, 10e en 12e loopt het regenwater heel langzaam weg. Er zou daar nog een poel aangelegd kunnen worden, zoals die er zijn bij de 11e green en aan beide zijden van de 16e green.
Voor de aanleg van de baan was er van een spontane vegetatie geen sprake als gevolg van de overbemesting: alleen de kweek, de zwarte nachtschade en bij het grasland de paardebloem, de ridderzuring en de vogelmuur konden daar groeien. De bermvegetatie bestond uit “doodgewone” brandnetel, witte dovenetel, de bereklauw en de gestreepte witbol. Langs de berm parallel aan de tweede stond valse salie en brem. En omdat het vroeger hellingbos was, is er ook de grootbloemige muur en de hertshooi. In de rand van het huidig hellingbos overheersen de “storings”planten: dat zijn de grote brandnetel, het kleefkruid en de braarn die andere plantengroei verder verhinderen. Verderop in het Wagelerbos is er wel een rijkdom aan typische bosplanten. Deze zullen zich maar moeizaam uitbreiden richting golfbaan, ook al is er geen bemesting meer. Intensieve landbouw is geen fourageplaats voor vogeIs. Juist door de aanplanting op vele plaatsen rond de nieuwe baan van rijk gevarieerde bosjes zullen vele vogels daar kunnen fourageren en zich ook nestelen.
Die bosjes rondom de 12e bijvoorbeeld, richting 11e varieren naarmate de grond meer of minder vochtig is. Er staan wilgen, elzen, vlier en bergvlier, vuilboom of hondshout, lijsterbes en gelderse roos. Verder de haagbeuk en de hazelaar. Het zoeken van de bal wordt daar wel onaangenaam door de sleedoorn, de meidoom en de wllde rozen met hun vele doornen en stekels. In de bosrand staan zomer- en wintereiken (lang-, respectievelijk kortgesteelde eiken). Verder een spaanse aak en esdoorn, waarvan de kurklijsten op de bast later barsten, waarna de gladde bast onstaat. Het blad wordt in de herfst rood en qua vorm zoals van de Canadese ahorn (van de maple leaf, het embleem van Canada). De mooie beuken in de bosrand komen onvoldoende tot hun recht. De vele lijsterbessen kleuren de bosrand rood: vele vruchten, weinig blad is kenmerkend voor een droge zomer; de voortplanting moet verzekerd zijn ! In de berm van de weg langs de 12e staan zogenaamde “pionier”planten, de brandnetel en de weegbree met bloemen als van orchidee. Deze zorgen voor meer stikstof in de grond zodat andere zaadplanten daardoor een kans te “groeien en te bloeien en altijd weer te boeien”. Verder er de distel – de zaadbol zal de vinken aantrekken – er staan klaprozen, er is wilde kervel en boterbloemen zijn er genoeg: verderop nog een eenzame brem, Verder blauwe grasklokjes en de gele zilverschoon (vanwege het zilverachtige blad). De aangeplante haag tussen de l0e, 12e en 11e hole bestaat uit sleedoorn, meidoorn en een roos (de hondsroos?) nu al vol met rozebottels. En ook frarnbozen, wilde salie en St. Janskruid.
Tussen de 13e en 10e staan nog de restanten van zogenaamde graften. Dat zijn heggen, die kenmerkend zijn voor de Limburgse hellingen. Zij verhinderen een sterke stroming van het regenwater en verhinderen daarmee de erosie van de lössgraslanden. Bij de green van de 10e staan kersebomen waarvan er een als entstam een mooie eik heeft. De esdoorn toont bijna rijpe vruchtjes die zich door middel van propellers in de wind kunnen verspreiden, De bosjes tussen de 14e, de 15e en de 16e hole zijn heerlijk aan bessen en nootjes, een biotoop welke veel vogels en muizen zal aantrekken. Zij zullen daar verscholen veilig zitten, al zullen de buizerds en valken hoogzweevend respectievelijk biddend hun kansen grijpen. Wij genieten nog even van de prachtige vergezichten die behouden zullen blijven als de solitaire bomen op het terrein juist gesnoeid worden. Schitterend zoals de natuurkenner van alles opmerkt en voorspelt. De heer Nas pakt een wat vergrijsd blad en aan de onderzijde laat hij zien waar de “mineur” of scalpeerlarve van een motje uit het ei gekropen is en zich tegoed deed aan het bladmoes, Het kronkelende gangetje, dat de larve groef wordt steeds dikker en groter. Bij een bruin piekje eindigt de gang en zal het motje uit de larve gestapt zijn. Heel verassend. Later ziet hij een spanrups op een blad, Als de rups zich bedreigd voelt verheft zijn hele lichaam op een klein deel na en gelijkt het op een takje. Opvallend is dat wij zo weinig vogels horen: de voortplanting is gedaan en allen moeten zich nu dik voeden om de winter te kunnen doorstaan.
Na vele wandelingen in en rond de baan verliet Henk-Jan ons op 1 april 2011.